Publicaties en analyse

Jaarrapport sociale economie Vlaanderen

Dit rapport maakt een stand van zaken op van de sociale economie in 2020, een uitzonderlijk jaar voor de Vlaamse arbeidsmarkt door de impact van COVID-19 en de bijhorende lockdowns. Het bespreekt een aantal kerngetallen om een globaal beeld te kunnen geven van de verschillende maatregelen binnen de sociale economie, en maakt een analyse van de profielkenmerken van de doelgroepwerknemers. Er komen drie werkvormen aan bod : Collectief maatwerk (MW) − Lokale diensteneconomie (LDE) − Arbeidszorg (AZ). Voor arbeidszorg maakt men sinds 2018 een onderscheid tussen structurele arbeidszorg, experimentele arbeidszorg, en activerende arbeidszorg om zo een vollediger beeld te schetsen van de plaatsen arbeidszorg in de sociale economie. Het rapport omvat ook nog een omgevingsanalyse die toelaat een beeld te vormen van de arbeidsmarkt waarvan de sociale economie een belangrijk deel uitmaakt. Het rapport bevat geen analyse van de doorstroom van doelgroepmedewerkers en arbeidszorgmedewerkers, dat zal gebeuren in een te verwachten jaarrapport deel 2.

In 2020 waren er 154 maatwerkbedrijven en -afdelingen, 180 lokale diensteneconomie initiatieven en 53 initiatieven in de arbeidszorg. Bij maatwerk onderscheiden we 140 maatwerkbedrijven en 14 maatwerkafdelingen. Sommige bedrijven bieden meerdere tewerkstellingsvormen aan, waardoor er een overlap is tussen vooral collectief maatwerk en arbeidszorg. In 2020 waren er in totaal 28.079 doelgroepwerknemers actief in de sociale economie. Dit is minder dan in 2019, toen we 28.741 doelgroepwerknemers telden. De meeste doelgroepwerknemers vinden we in collectief maatwerk (23.318), goed voor 83% van de doelgroepwerknemers. In LDE tellen we 2.559 doelgroepwerknemers, wat overeenkomt met 9,1%.

Binnen arbeidszorg treffen we de meeste personen binnen de structurele arbeidszorg (1.194; 4,3%), gevolgd door experimentele arbeidszorg (673; 2,4%). Activerende arbeidszorg is de kleinste maatregel, met 335 personen (1,2%). Binnen de sociale economie zijn mannen duidelijk oververtegenwoordigd (63,9%) en dit opvallend meer dan in de gewone werkende bevolking (52,8%) en de populatie zeer langdurig werkzoekenden (55,6%). Deze oververtegenwoordiging merken we op in alle maatregelen. Ze is het hoogste binnen LDE (66% mannen en 34% vrouwen), en het laagste bij experimentele arbeidszorg (54,7% mannen en 45,3% vrouwen). Het aandeel 55-plussers is hoger in de sociale economie (22,2%) dan binnen de algemene werkende bevolking (17,6%), maar het is lager dan het aandeel 55-plussers in de populatie zeer langdurig werkzoekenden (43,2%).

Ook tussen de sociale economie maatregelen onderling is er heel wat verschil. De lokale diensteneconomie vertegenwoordigt het grootste aandeel 55-plussers, met 26,6%, gevolgd door experimentele arbeidszorg (23,8%). Binnen deze maatregelen zal de vergrijzing de komende jaren een belangrijke impact hebben. Het kleinste aandeel 55-plussers vinden we bij activerende arbeidszorg (11,3%). Jongeren zijn binnen de sociale economie en de werkende bevolking bijna gelijk vertegenwoordigd (7,0% in de sociale economie tegenover 7,2% bij de werkende bevolking). De jongste populatie vinden we in de activerende arbeidszorg, daar is 17,3% jonger dan 25. Bij LDE vinden we het laagste aandeel jongeren, met 4,3%.

Kortgeschoolden zijn zeer sterk oververtegenwoordigd in de sociale economie (81,5%), terwijl het aandeel kortgeschoolden in de algemene werkende bevolking (25-64 jaar) 14,7% bedraagt. Bij de zeer langdurig werkzoekende bevolking komt het aandeel kortgeschoolden neer op 53,7%. Het grootste aandeel kortgeschoolden vinden we bij het collectief maatwerk (83,7%) en de activerende arbeidszorg (83,3%). Het kleinste aandeel vinden we in de lokale diensteneconomie (68,5%). Middengeschoolden zijn sterk ondervertegenwoordigd in de sociale economie als geheel (16,3%). We vinden het hoogste aandeel in de lokale diensteneconomie (26,8%) en de structurele arbeidszorg (25,8%). In de algemene werkende bevolking vormen hooggeschoolden de grootste groep (42,1%), terwijl deze groep maar zeer beperkt vertegenwoordigd is binnen de sociale economie (2,3%). Het grootste aandeel hooggeschoolden vinden we terug in de lokale diensteneconomie (4,7%).

Binnen de sociale economie als geheel heeft 17,9% van de doelgroepwerknemers een migratieachtergrond. Dit is ruim meer dan het dubbele van hun aandeel in de algemene werkende bevolking (7,0%). Het aandeel personen met een migratieachtergrond is echter nog groter bij de populatie zeer langdurig werkzoekenden (28,5%). Het grootste aandeel vinden we bij de lokale diensteneconomie (38,9%) en het kleinste aandeel vinden we bij structurele arbeidszorg (15,3%). In 2019 had 9,2% van de doelgroepwerknemers en arbeidszorgmedewerkers van de VDAB het label ‘weinig kennis Nederlands’ gekregen. Dit wil zeggen dat deze personen geen of een beperkte kennis van het Nederlands hebben Binnen de lokale diensteneconomie (15,0%) vinden we het grootste aandeel personen met weinig kennis van het Nederlands terug. Bij structurele arbeidszorg (5,9) liggen de cijfers het laagste. Een persoon wordt door VDAB beschouwd als persoon met een migratieachtergrond als hij of zij een huidige of vorige nationaliteit heeft van buiten de EU en buiten de EVA-landen (Europese Vrijhandelsassociatie).

Het volledige rapport bevindt zich hier.