Verkiezingen 2019: vergelijking partijstandpunten in 5 stellingen

In deze verkiezingsspecial maken we een vergelijking tussen de verschillende Nederlandstalige partijen rond een aantal belangrijke thema’s binnen het domein werk. We baseren ons hiervoor op een bevraging door professor Stijn Baert (UGent), de kieswijzer van BRUZZ en de partijprogramma’s. Deze stellingen werden geformuleerd door professor Baert, ze gaan over: koppeling tussen lonen en anciënniteit, praktijktesten, degressiviteit van werkloosheidsuitkeringen, Stelsel van Werkloosheid met Bedrijfstoeslag (SWT) en het sociaal overleg.

Stelling 1: De koppeling tussen de lonen en de anciënniteit moet gerelaxeerd worden, zodat de lonen minder samenhangen met de leeftijd van een werknemer en meer met diens productiviteit.

Groen, N-VA en Open Vld tonen zich helemaal akkoord en ook CD&V is een gematigde voorstander. Veel jongeren staan immers op een punt de grootste investeringen van hun leven te doen. Groen pleit om de weddeschalen geleidelijk aan te passen , zodat ze hoger starten maar na verloop van tijd afvlakken. Zo vermijden we ook dat werknemers onnodig honkvast binnen dezelfde functie blijven zitten. Ook Open Vld pleit voor de geleidelijke invoering van een nieuw loopbaanmodel, het lineair baseren van loon op anciënniteit leidt immers tot een ongeoorloofde onrechtstreekse discriminatie op basis van leeftijd. Ouderen prijzen zichzelf uit de markt. N-VA besluit dat mensen loon moeten krijgen gebaseerd op wat ze kunnen (hun competenties) en wat ze effectief doen (productiviteit). Tot slot is ook CD&V mee met de stelling, maar vinden ze wel dat anciënniteit nog mag meespelen en er dus geen radicale verandering moet komen.

De sp.a en PVDA zijn tegen. Sp.a vindt wel dat een dergelijke oefening kan slagen als ze gebeurt door de sociale gesprekspartners in de paritaire comités. PVDA wil vasthouden aan de zekerheid van de barema’s.

Stelling 2: Om discriminatie op de arbeidsmarkt te detecteren, dient men metingen met fictieve sollicitaties (praktijktesten) op sectoraal niveau uit te rollen.

Hier toont alleen N-VA zich tegenstander. Zij geloven in zelfregulering om discriminatie aan te pakken en geven het akkoord van minister Muyters met de dienstenchequessector als voorbeeld. De bedrijven stelden daarbij zelf een extern bureau aan dat metingen doet. Ze vinden dat praktijktesten geen discriminatie aanpakken, maar angst en een sfeer van wantrouwen oproepen.

De andere partijen tonen zich wel voorstander om actief discriminatie te gaan opsporen. Groen, sp.a en PVDA zijn helemaal voorstander, Open Vld en CD&V houden een slag om de arm. Open vld pleit vooral voor data-analyse en vervolgonderzoek, CD&V wil vooral ook inzetten op extra inspanningen.

Stelling 3: De degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen moet versterkt worden, door ze, in vergelijking met nu, op een hoger niveau te laten starten maar nadien sneller te laten afnemen.

CD&V, Open Vld en N-VA vinden dit een goed idee om werkzoekenden zo snel mogelijk te activeren, te motiveren om een nieuwe job te vinden. Hun meningsverschil zit vervat in de concrete uitwerking. CD&V pleit voor een hogere uitkering in de beginfase; een sterkere degressiviteit vanaf het tweede jaar werkloosheid; en een lager forfait in de derde periode. Open Vld ziet vooral in het eerste jaar van de werkloosheid ruimte om per kwartaal degressiever te werken, terwijl het verlagen van de laagste uitkeringen in het derde tijdvak geen activering zou opleveren, omdat die uitkering al bijzonder laag ligt. N-VA pleit ook voor een beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd: de maximumduur bedraagt 2 jaar in functie van het aantal voordien gewerkte jaren. Hierna volgt een extra activeringsjaar met een forfaitaire uitkering van maximum 1 jaar.

Groen, PVDA en sp.a tonen zich eensgezind in hun afwijzing van de versterkte degressiviteit. Groen wil precies de uitkeringen van langdurig werklozen, die nu onder de armoedegrens liggen, verhogen. De belangrijkste veronderstelling, met name dat werklozen sneller een job zullen vinden als hun uitkering lager ligt, klopt volgens hen immers niet. Wat er wel klopt, is dat werklozen sneller in armoede verzeilen als hun uitkering lager ligt. PVDA vult aan: in zo’n omstandigheden wordt het zelfs nog moeilijker om een baan te vinden omdat mobiliteit, internet of kinderopvang onbetaalbaar worden voor de werkloze. Sp.a vindt dat een snellere en intensievere opvolging van de werkzoekende nodig is om langdurige werkloosheid tegen te gaan. Ook de lasten op arbeid moeten omlaag, in het bijzonder voor laaggeschoolden en langdurig werkzoekenden.

Stelling 4: Het Stelsel van Werkloosheid met Bedrijfstoeslag (SWT) dient op het einde van de volgende regeerperiode helemaal ‘uitgefaseerd’ te zijn.

PVDA en sp.a werpen zich hier op als tegenstanders van de afbouw en afschaffing van SWT. De PVDA beticht de regering-Michel ervan dat zij de mensen langer laten werken voor minder pensioen. Wie minder lang leeft of minder lang in goede gezondheid verkeert, moet daarentegen het recht hebben vroeger met pensioen te gaan. Volgens de sp.a moet de prioriteit gaan naar een ambitieus (her)scholingsbeleid, levenslang leren, responsabiliseren van de werkgevers om te investeren in heroriëntatie en hertewerkstelling van hun werknemers en naar een betere begeleiding van 55-plussers door de VDAB.

Voor Open Vld en N-VA kan de afschaffing van SWT niet snel genoeg gaan. Er staan immers een recordaantal vacatures open in Vlaanderen en ook ouderen zijn nodig om die arbeidsplaatsen te vullen.

Groen en CD&V verklaren zich voorzichtig akkoord, maar uiten bedenkingen. Zo vindt Groen dat deze oudere werkzoekenden beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt (en bijvoorbeeld samenwerken met een tewerkstellingscel), maar ze moeten niet zelf actief op zoek gaan naar een andere baan. CD&V pleit voor een uitfasering omdat ouderen nog een belangrijke rol te spelen hebben op de arbeidsmarkt, er moet echter ook rechtszekerheid zijn voor wie nu in het systeem zit en toekomstige SWT-ers moet duidelijk gemaakt worden dat SWT geen brugpensioen is en dat ze actief beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt.

Stelling 5: een ‘position switch’ voor het sociaal overleg. In de toekomst dienen onze regeringen bij belangrijke sociaaleconomische dossiers (zoals zware beroepen en koppeling lonen-anciënniteit) niet enkel het kader vast te leggen waarbinnen de sociale partners onderhandelen, maar ook een default invulling achter de hand te houden indien deze onderhandelingen tegen een bepaalde deadline niks opleveren.

De PVDA toont zich de grootste tegenstander van deze stelling en pleit voor behoud van het huidige systeem. Ze willen zo sterke interprofessionele akkoorden blijven bereiken. Groen wil liever een kleinere aanpassing van het huidige sociaal overleg, waarbij regeringen een voorstel van invulling van grote hervormingen zouden voorbereiden voor het overleg en ook kenbaar maken aan de sociale partners.

CD&V en sp.a zien wel een grondiger hervorming zitten. Voor sp.a is belangrijk dat de regering niet gewoon naar sociale partners stapt om een advies te vragen zonder zelf een evenwichtig en overwogen plan en visie te hebben waarvoor onder coalitiepartners een akkoord bestaat. CD&V pleit voor meer daadkracht bij de regering als het sociaal overleg mislukt – al moet men wel steeds rekening houden met de adviezen.

Open vld en N-VA zijn geen fans van het sociaal overleg. De regering moet daadkrachtig kunnen optreden en belangrijke hervormingen kunnen doordrukken.

 

Twee voorstellen van VOKA en de antwoorden van partijvoorzitters vindt u hier. Het gaat hier over de al vermelde degressiviteit van uitkeringen en een Vlaamse 'jobstimulans': 100 euro netto per maand erbij voor brutolonen tot 2500 euro.