Publicaties en analyse

De stigmatisering van de werkloze: een eeuwenoud verhaal

Tijdens het debat van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 16 maart presenteerde Florence Loriaux van het Centre d’Animation et de Recherche en Histoire Ouvrière et Populaire de publicatie Le Chômeur Suspect. Histoire d’une Stigmatisation. Het historisch onderzoek toont aan hoe de spreekwoordelijke jacht op werklozen geen fenomeen van de laatste decennia is, maar veeleer een eeuwenoud verhaal. 

Het beeld van de werkloze als gevaar voor de samenleving schoot al in de veertiende eeuw wortel. Toen sloot men de niet-werkenden in meerdere Europese landen op in depots waar zij verplichte taken uitvoerden. Reeds in deze periode stelt men zich de vraag of deze verplichte tewerkstelling geen oneerlijke concurrentie oplevert voor de vrije ambachtslieden. Door de eeuwen heen zet deze stigmatisering van werklozen zich voort, waarbij we de verdachtmaking en propaganda telkens zien versterken in tijden van politieke onrust.

Opvallend is dat het merendeel van de geraadpleegde historische bronnen een neiging tot moraliseren vertoont: men probeert een onderscheid te maken tussen ‘goede’ en ‘slechte’ werklozen.Een centrale vraag tijdens de uiteenzetting is of het zogenaamde gebrek aan engagement eigenlijk een eerlijk argument is? En of het hier niet eerder om een zondebokmethodiek gaat, waarbij de politieke macht en financiële autoriteiten de oorzaak gemakshalve bij het individu leggen, in plaats van bij de structuur van de maatschappij en de hierin aanwezige uitsluitingsmechanismen.

De logica van de arme die verantwoordelijk is voor zijn eigen situatie wordt genuanceerd met het ontstaan van de vakbonden tijdens de negentiende eeuw. Vanaf nu wordt het verlies van werk als een economisch risico geïnterpreteerd en verschijnt er een financieel alternatief naast de liefdadigheid. Aan het einde van de negentiende eeuw maken ook de zogeheten werkbeurzen hun opmars, de eerste matching tussen bedrijfseigenaren en arbeiders, waarvan men de verwachting koestert dat deze de werkloosheidproblematiek in no time zullen laten verdwijnen. Niets blijkt minder waar tijdens de economische crisis van de jaren twintig, wanneer de vakbonden zich tot de staat wenden voor structurele financiële hulp om het enorme aantal werklozen te kunnen bedwingen. Naarmate de staat meer financiële bijdragen levert verdwijnt al snel het ideaal van de vakbondskas als een verzekeringsrecht tegen het verlies van werk en neemt de stok-achter-de-deur mentaliteit ten opzichte van uitkeringsgerechtigden toe. Tijdens de crisis van de jaren zeventig en tachtig worden de controlemaatregelen opnieuw hevig aangescherpt en blijken vrouwen en jongeren (zoals reeds eerder in de geschiedenis) opnieuw geviseerde doelwitten in de perscampagnes tegen de werklozen.