Beleidsnieuws

Arbeidsmarkt en staatshervorming

De Werkgroep Institutionele Zaken van het Vlaams Parlement is opnieuw bijeengekomen om zich te bezinnen over hoe de arbeidsmarkt er zou kunnen of moeten uitzien na een nieuwe staatshervorming. De professoren Stijn Baert van de UGent, professor Ludo Struyven van de KU Leuven en professor Ive Marx van de UAntwerpen gaven hun visie.

De werkloosheidsgraad is de meest gebruikte indicator voor de gezondheid van een arbeidsmarkt, maar deze maatstaf laat echter de groep van inactieven, die geen baan zoeken, buiten beschouwing, en het beleid negeert hen vaak, stelt Stijn Baert (UGent). Er zijn regionale verschillen in ons land: in de categorie 25-64-jarigen zagen we in 2019 65,8% werkenden in Brussel (Vlaanderen 78,0%, Wallonië 68,4%), 8,8% werkzoekenden in Brussel (Vl 2,1%, Wa 4,4%) en 25,5% inactieven in de hoofdstad (Vl 19,9%, Wa 27,1%). De extremen op provinciaal niveau zijn Oost-Vlaanderen met 1,8% werkzoekenden en Henegouwen met 5,2%, Vlaams-Brabant met 17,8% inactieven en Henegouwen met 30,3%, Waals-Brabant met 12,9% mensen zonder secundair diploma en Henegouwen met 27,8%. Vlaanderen kampte voor de coronacrisis al met een vrij hoge inactiviteit en vraagt “aanbodsgerichte” hervormingen. Wallonië en Brussel kampten al met zeer hoge inactiviteit en werkloosheid en vragen “aanbodsgerichte” én vraaggerichte hervormingen, maar de hefbomen liggen vooral op federaal niveau. Corona legde een aantal inefficiënties bloot :VDAB die aan de slag moest met 'heropleiden, heropleiden, heropleiden' van tijdelijk werklozen, maar niet wist wie ze waren, en er was geen coördinatie inzake toeslagen tijdelijke werkloosheid (werkloosheidsval).

Wat betreft een nieuwe staatshervorming inzake arbeidsmarktbeleid stelt professor Stijn Baert de volgende principes voorop: herschikking van bevoegdheden gaat best gepaard met responsabilisering, men gaat bij voorkeur naar homogenisering van bevoegdheden (het Vlaams Gewest zou zelf moeten kunnen bepalen wat een passende job is en hoe werkzoekenden beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt, idem dito voor vrijstellingsmaatregelen inzake voorbereiding op een zelfstandig beroep of het doen van vrijwilligerswerk, idem dito voor contingentering van opleidingen), idealiter bevinden hefbomen voor werkzoekenden en inactieven zich op hetzelfde niveau, Vlaanderen moet in real-time toegang hebben tot de data van de RVA, en tenslotte mag men ook de interne Vlaamse staatshervorming niet vergeten (ook steden hebben een rol te vervullen in mensen aan een job helpen).

Het huidige arbeidsmarktbeleid illustreert goed dat homogeniteit van bevoegdheden een fictie is, en er bestaan duidelijk drie verschillende arbeidsmarkten in België, stelt Ludo Struyven (KU Leuven). Klassieke indicatoren tonen vooral initiële niveauverschillen, maar houden minder rekening met verschillende contexten. De Dynam-indicatoren tonen vergelijkbare dynamieken aan in de deelstaten, er zijn ook verschillen binnen de regio’s, en de regionale arbeidsmarkten zijn in ieder geval onderling sterk verweven. 32% van de tewerkstelling in België in de privésector vindt plaats in multiregionale ondernemingen. 60% van die multiregionale ondernemingen zijn KMO’s (dat betekent dat ze minder dan 50 werknemers tewerkstellen), multiregionaal betekent dus niet per se groot. De multiregionale ondernemingen zijn vooral actief in de drie gewesten (66% van alle multiregionale tewerkstelling) en in het Vlaams Gewest, en Brussel telt 12% van alle uniregionale ondernemingen (goed voor 13% van alle uniregionale tewerkstelling). De top 5 van de hoofdsectoren met grootste tewerkstelling in multiregionale ondernemingen vinden we in administratieve en ondersteunende diensten, handel, industrie, vervoer en opslag, tenslotte finance, die samen goed zijn voor 82% van alle multiregionale tewerkstelling. De grootste aantal multiregionale ondernemingen vinden we  in de handel (groot- en detail), beveiliging en reiniging, bouw en boekhoudkunde. Verder in de top 10 zitten ook nog de posterijen, koeriers en telecommunicatie, onder meer Bpost en Proximus.

De inrichting van arbeidsmarktbeleid is sterk afhankelijk geworden van belendende percelen op andere niveaus. Een overzicht. Uitkeringen: die bevorderen arbeidsparticipatie op basis van morele banden (rechten en plichten) met sociale zekerheid. Arbeidsrecht: bepaalt het aantal flexibele en tijdelijke arbeidscontracten, loonvorming. Pensioenstelsel: bepaalt de lengte van de loopbaan. Sociaal overleg: bevordert meer collectieve of sectorale regelingen. Dit alles met als gevolg een toenemende interdependentie tussen het regionale en het federale niveau, voor activering, opleiding, loopbaanbeleid,… blijft er interactie met het federale niveau. Regionalisering van doelgroepkortingen leidt tot nieuwe complexiteit doordat andere kortingen federaal blijven (non-take-up). Regionalisering van de dienstencheques leidde tot toenemende complexiteit voor bedrijven.

Wat nu met een nieuwe staatshervorming? Ideaal ligt de coördinerende bevoegdheid best bij het federale niveau wanneer de mate van risicodeling meer prominent is: bijvoorbeeld regels voor toegang en behoud van uitkering bij activering, en bij het regionale niveau wanneer er ruimte is voor individuele regelingen: bijvoorbeeld één loopbaan- en leerrekening, gecoördineerd op regionaal niveau. We gaan best naar een combinatie van meerdere strategieën: verfijning van geregionaliseerde bevoegdheidspakketten met het oog op meer homogeniteit afwegen aan verschillende elementen zoals de nieuwe complexiteit voor andere pakketten, en de nadelige effecten voor andere regio’s, en de impact voor multiregionale ondernemingen. De uitkomst zou kunnen zijn herfederaliseren (bijvoorbeeld van de dienstencheques), de uitkomst kan ook zijn dat de 'investeringsaspecten' van de sociale zekerheid, arbeidsrecht en sociaal overleg gedifferentieerd worden, zonder de basis van de bescherming te decentraliseren. Men moet tevens inzetten op samenwerking tussen federale en regionale niveaus, en tussen de regio’s onderling.

Er is weinig mobiliteit tussen sectoren en bedrijven, stelt Ive Marx (UAntwerpen). Te weinig mensen werken in innovatieve bedrijven, de lijst met knelpuntberoepen is opmerkelijk uitgebreid. Er zijn vrij veel werkende armen, er is kinderarmoede. Het arbeidsmarktbeleid is rigide, veranderingen aanbrengen verlopen steeds moeizaam, het systeem leidt tot inertie. De werkloosheidsverzekering is bijzonder complex. Het aantal langdurig zieken stijgt. De tijdelijke werkloosheid is geen ideaal systeem om mensen maandenlang bezig te houden. Sociale partners hebben het moeilijk om echte deals te sluiten. Het plan Vlaamse Veerkracht is goed, maar niet ambitieus genoeg. Vlaanderen gebruikt haar huidige bevoegdheden niet steeds optimaal, vervolgt professor Ive Marx en er wordt te veel ad hoc-beleid gevoerd (doelgroepenbeleid, dienstencheques, werkende armen,…).

Het volledige verslag van de vergadering kan u hier vinden.